نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
643 | 4 | 150 | إن الذين يكفرون بالله ورسله ويريدون أن يفرقوا بين الله ورسله ويقولون نؤمن ببعض ونكفر ببعض ويريدون أن يتخذوا بين ذلك سبيلا |
| | | Zij die geen geloof hechten aan God en Zijn gezanten en die tussen God en Zijn gezanten onderscheid willen maken en zeggen: "Wij geloven in sommigen maar in anderen niet" en die een tussenweg willen nemen, |
|
644 | 4 | 151 | أولئك هم الكافرون حقا وأعتدنا للكافرين عذابا مهينا |
| | | dat zijn zij die in waarheid ongelovig zijn. Voor de ongelovigen hebben Wij een vernederende bestraffing klaargemaakt. |
|
645 | 4 | 152 | والذين آمنوا بالله ورسله ولم يفرقوا بين أحد منهم أولئك سوف يؤتيهم أجورهم وكان الله غفورا رحيما |
| | | Zij die geloven in God en Zijn gezanten en tussen hen geen enkel onderscheid maken; dat zijn zij aan wie Hij hun loon geeft. God is vergevend en barmhartig. |
|
646 | 4 | 153 | يسألك أهل الكتاب أن تنزل عليهم كتابا من السماء فقد سألوا موسى أكبر من ذلك فقالوا أرنا الله جهرة فأخذتهم الصاعقة بظلمهم ثم اتخذوا العجل من بعد ما جاءتهم البينات فعفونا عن ذلك وآتينا موسى سلطانا مبينا |
| | | De mensen van het boek vragen jou dat jij tot hen een boek uit de hemel neerzendt. Zij hebben Moesa iets nog ergers gevraagd. Zij zeiden namelijk: "Laat ons God in alle openbaarheid zien." Toen greep de donderslag hen wegens hun onrechtmatigheid. Vervolgens namen zij, nadat de duidelijke bewijzen tot hen gekomen waren, het kalf aan; maar dat vergaven Wij hen en Wij gaven Moesa een duidelijke machtiging. |
|
647 | 4 | 154 | ورفعنا فوقهم الطور بميثاقهم وقلنا لهم ادخلوا الباب سجدا وقلنا لهم لا تعدوا في السبت وأخذنا منهم ميثاقا غليظا |
| | | Wij verhieven de berg boven hen wegens het verdrag met hen, Wij zeiden tot hen: "Gaat eerbiedig neerbuigend de poort binnen", Wij zeiden: "Begaat op de sabbat geen overtredingen" en Wij gingen met hen een solide verdrag aan. |
|
648 | 4 | 155 | فبما نقضهم ميثاقهم وكفرهم بآيات الله وقتلهم الأنبياء بغير حق وقولهم قلوبنا غلف بل طبع الله عليها بكفرهم فلا يؤمنون إلا قليلا |
| | | Maar, vanwege het verbreken van hun verdrag, hun ongeloof aan Gods tekenen, het zonder enig recht doden van de profeten door hen en hun zeggen: "Onze harten zijn onbesneden" -- welnee, God heeft ze verzegeld om hun ongeloof; zij geloven maar weinig -- |
|
649 | 4 | 156 | وبكفرهم وقولهم على مريم بهتانا عظيما |
| | | en wegens hun ongeloof, hun geweldige kwaadsprekerij over Marjam, |
|
650 | 4 | 157 | وقولهم إنا قتلنا المسيح عيسى ابن مريم رسول الله وما قتلوه وما صلبوه ولكن شبه لهم وإن الذين اختلفوا فيه لفي شك منه ما لهم به من علم إلا اتباع الظن وما قتلوه يقينا |
| | | hun zeggen: "Wij hebben de masieh 'Isa, de zoon van Marjam, Gods gezant gedood." -- Zij hebben hem niet gedood en zij hebben hem niet gekruisigd, maar het werd hun gesuggereerd. Zij die het daarover oneens zijn, verkeren erover in twijfel. Zij hebben er behalve het afgaan op vermoedens geen kennis van; zij hebben hem vast en zeker niet gedood. |
|
651 | 4 | 158 | بل رفعه الله إليه وكان الله عزيزا حكيما |
| | | Echter, God heeft hem tot Zich omhooggebracht. God is machtig en wijs. |
|
652 | 4 | 159 | وإن من أهل الكتاب إلا ليؤمنن به قبل موته ويوم القيامة يكون عليهم شهيدا |
| | | Er is niemand van de mensen van het boek die niet voor zijn dood in hem zal geloven en op de opstandingsdag zal hij over hen getuige zijn. -- |
|