نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
523 | 4 | 30 | ومن يفعل ذلك عدوانا وظلما فسوف نصليه نارا وكان ذلك على الله يسيرا |
| | | Hij, die zoodoende, door boosheid en ondeugd zal handelen, zal door het vuur der hel verteerd worden, en dit is God gemakkelijk. |
|
524 | 4 | 31 | إن تجتنبوا كبائر ما تنهون عنه نكفر عنكم سيئاتكم وندخلكم مدخلا كريما |
| | | Indien gij de groote zonden weet te vermijden, welke u verboden zijn, zullen wij uwe overtredingen vergeven, en zullen u met eere binnen het paradijs voeren. |
|
525 | 4 | 32 | ولا تتمنوا ما فضل الله به بعضكم على بعض للرجال نصيب مما اكتسبوا وللنساء نصيب مما اكتسبن واسألوا الله من فضله إن الله كان بكل شيء عليما |
| | | Begeer niet wat God den een boven den ander uwer heeft geschonken. De mannen zullen ieder een deel hebben van hetgeen zij gewonnen hebben, en de vrouwen zullen het deel hebben van hetgeen zij zullen hebben gewonnen; daarom zult gij God om zijne goedheid vragen. Hij is alwetend. |
|
526 | 4 | 33 | ولكل جعلنا موالي مما ترك الوالدان والأقربون والذين عقدت أيمانكم فآتوهم نصيبهم إن الله كان على كل شيء شهيدا |
| | | Wij hebben ieder de erfgenamen aangewezen, die de erfenis zullen ontvangen, door vader en moeder en bloedverwanten bij hunnen dood nagelaten. En hun met wien uwe rechterhanden verbintenissen hebben gesloten, zult gij een deel van de erfenis geven; want God is getuige van alle dingen. |
|
527 | 4 | 34 | الرجال قوامون على النساء بما فضل الله بعضهم على بعض وبما أنفقوا من أموالهم فالصالحات قانتات حافظات للغيب بما حفظ الله واللاتي تخافون نشوزهن فعظوهن واهجروهن في المضاجع واضربوهن فإن أطعنكم فلا تبغوا عليهن سبيلا إن الله كان عليا كبيرا |
| | | De mannen zullen de voorkeur boven de vrouwen hebben, door de voordeelen, waarmede God den een heeft begiftigd, om boven de anderen uit te munten, en omdat zij van hun vermogen besteden om hunne vrouwen te onderhouden. De deugdzame vrouwen zijn gehoorzaam en onderworpen; zij bewaren zorgvuldig, gedurende de afwezigheid harer mannen, wat God haar bevolen heeft ongeschonden te bewaren. Gij zult haar bestraffen, wier ongehoorzaamheid gij hebt te vreezen. Sluit haar in afzonderlijke vertrekken op en tuchtigt haar. Maar indien zij u gehoorzaam zijn, zoekt dan geen twist met haar. God is verheven en groot. |
|
528 | 4 | 35 | وإن خفتم شقاق بينهما فابعثوا حكما من أهله وحكما من أهلها إن يريدا إصلاحا يوفق الله بينهما إن الله كان عليما خبيرا |
| | | Indien gij eene breuk tusschen de beide echtgenooten vreest, kies dan een scheidsrechter in zijne familie en een scheidsrechter in hare familie: indien de echtgenooten zich wenschen te vereenigen, zal God hen in goede verstandhouding doen leven; want hij is alwetend en wijs. |
|
529 | 4 | 36 | واعبدوا الله ولا تشركوا به شيئا وبالوالدين إحسانا وبذي القربى واليتامى والمساكين والجار ذي القربى والجار الجنب والصاحب بالجنب وابن السبيل وما ملكت أيمانكم إن الله لا يحب من كان مختالا فخورا |
| | | Dien God en verbind geen schepsel met hem. Wees goed voor uwe vaders en moeders, voor bloedverwanten, weezen, armen, uwen nabuur, die u bestaat en ook voor den nabuur die vreemdeling is; voor uwe makkers, reizigers en voor hen die uwe rechterhand zal bezitten (slaven). God bemint de hoovaardige en snoevende menschen niet. |
|
530 | 4 | 37 | الذين يبخلون ويأمرون الناس بالبخل ويكتمون ما آتاهم الله من فضله وأعتدنا للكافرين عذابا مهينا |
| | | Die gierig zijn en de gierigheid anderen aanbevelen, en verbergen wat God hun in zijne goedheid heeft gegeven. Wij hebben den ongeloovigen eene schandelijke straf bereid. |
|
531 | 4 | 38 | والذين ينفقون أموالهم رئاء الناس ولا يؤمنون بالله ولا باليوم الآخر ومن يكن الشيطان له قرينا فساء قرينا |
| | | Hij bemint degenen niet, die aalmoezen geven om door de menschen te worden opgemerkt, en in God noch in den jongsten dag gelooven. Hij, die satan tot makker heeft, bezit een slechten makker. |
|
532 | 4 | 39 | وماذا عليهم لو آمنوا بالله واليوم الآخر وأنفقوا مما رزقهم الله وكان الله بهم عليما |
| | | Wat zouden zij verloren hebben, indien zij aan God en den laatsten dag geloofden; indien zij aalmoezen gaven van weldaden die God hun heeft geschonken, naardien God de daden der menschen kent. |
|