نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
1759 | 14 | 9 | ألم يأتكم نبأ الذين من قبلكم قوم نوح وعاد وثمود والذين من بعدهم لا يعلمهم إلا الله جاءتهم رسلهم بالبينات فردوا أيديهم في أفواههم وقالوا إنا كفرنا بما أرسلتم به وإنا لفي شك مما تدعوننا إليه مريب |
| | | Is tot jullie niet de mededeling gekomen over hen die er voor jullie tijd waren, het volk van Noeh en de 'Aad en de Thamoed en hen die er na hen waren die alleen God kent. Tot hen kwamen hun gezanten met de duidelijke bewijzen, maar zij stopten hun handen in hun monden en zeiden: "Waarmee jullie gezonden zijn daaraan hechten wij geen geloof. Wij verkeren namelijk in hevige twijfel over dat waartoe jij ons oproept." * |
|
1760 | 14 | 10 | قالت رسلهم أفي الله شك فاطر السماوات والأرض يدعوكم ليغفر لكم من ذنوبكم ويؤخركم إلى أجل مسمى قالوا إن أنتم إلا بشر مثلنا تريدون أن تصدونا عما كان يعبد آباؤنا فأتونا بسلطان مبين |
| | | Hun gezanten zeiden: "Valt er dan aan God te twijfelen, de grondlegger van de hemelen en de aarde? Hij roept jullie op, om jullie vergeving te schenken voor zonden van jullie en om jullie uitstel te verlenen tot een vastgestelde termijn." Zij zeiden: "Jullie zijn slechts mensen zoals wij. Jullie willen ons afbrengen van wat onze vaderen gewoon waren te dienen. Brengt ons dan een duidelijke machtiging." |
|
1761 | 14 | 11 | قالت لهم رسلهم إن نحن إلا بشر مثلكم ولكن الله يمن على من يشاء من عباده وما كان لنا أن نأتيكم بسلطان إلا بإذن الله وعلى الله فليتوكل المؤمنون |
| | | Hun gezanten zeiden tot hen: "Wij zijn slechts mensen zoals jullie, maar God bewijst gunsten aan wie van Zijn dienaren Hij wil. En het komt ons niet toe jullie zonder Gods toestemming een machtiging te brengen. Op God moeten de gelovigen hun vertrouwen stellen. |
|
1762 | 14 | 12 | وما لنا ألا نتوكل على الله وقد هدانا سبلنا ولنصبرن على ما آذيتمونا وعلى الله فليتوكل المتوكلون |
| | | Waarom zouden wij op God niet ons vertrouwen stellen? Hij heeft ons toch op onze wegen de goede richting gewezen. En wij zullen het leed dat jullie ons aandoen geduldig verdragen. Op God moeten de gelovigen hun vertrouwen stellen." |
|
1763 | 14 | 13 | وقال الذين كفروا لرسلهم لنخرجنكم من أرضنا أو لتعودن في ملتنا فأوحى إليهم ربهم لنهلكن الظالمين |
| | | Zij die ongelovig waren zeiden tot hun gezanten: "Wij zullen jullie uit ons land verdrijven of jullie zullen tot ons geloof terugkeren." Toen openbaarde hun Heer aan hen: "Wij zullen de onrechtplegers vernietigen. |
|
1764 | 14 | 14 | ولنسكننكم الأرض من بعدهم ذلك لمن خاف مقامي وخاف وعيد |
| | | En Wij zullen jullie de aarde na hen laten bewonen. Dat is voor wie vreest om voor Mij te staan en voor wie Mijn dreigement vreest." |
|
1765 | 14 | 15 | واستفتحوا وخاب كل جبار عنيد |
| | | En zij vroegen om een goede afloop en elke weerspannige geweldenaar werd teleurgesteld. |
|
1766 | 14 | 16 | من ورائه جهنم ويسقى من ماء صديد |
| | | Hem wacht de hel en hem wordt etterwater te drinken gegeven, |
|
1767 | 14 | 17 | يتجرعه ولا يكاد يسيغه ويأتيه الموت من كل مكان وما هو بميت ومن ورائه عذاب غليظ |
| | | dat hij opslurpt maar bijna niet kan doorslikken. En de dood komt van alle kanten tot hem, maar hij sterft niet en hem wacht een harde bestraffing. |
|
1768 | 14 | 18 | مثل الذين كفروا بربهم أعمالهم كرماد اشتدت به الريح في يوم عاصف لا يقدرون مما كسبوا على شيء ذلك هو الضلال البعيد |
| | | Met hen die aan hun Heer geen geloof hechten is het zo gesteld: hun daden zijn als as waarover op een stormdag de wind raast. Zij hebben geen macht over iets wat zij verworven hebben. Dat is de vergaande dwaling. |
|