نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
1517 | 11 | 44 | وقيل يا أرض ابلعي ماءك ويا سماء أقلعي وغيض الماء وقضي الأمر واستوت على الجودي وقيل بعدا للقوم الظالمين |
| | | En het werd gezegd: O aarde, zwelg uwe wateren op, en gij, o hemel, houd uw regen terug! En dadelijk zakte het water, en het besluit was vervuld, en de ark bleef op den berg Al Jûdi en er werd gezegd: Weg met de goddeloozen! |
|
1518 | 11 | 45 | ونادى نوح ربه فقال رب إن ابني من أهلي وإن وعدك الحق وأنت أحكم الحاكمين |
| | | En Noach riep zijn Heer aan, en zeide: O Heer! waarlijk, mijn zoon behoort tot mijn gezin, en uwe belofte is waar; want gij zijt de rechtvaardigste van hen die oordeelen. |
|
1519 | 11 | 46 | قال يا نوح إنه ليس من أهلك إنه عمل غير صالح فلا تسألن ما ليس لك به علم إني أعظك أن تكون من الجاهلين |
| | | God antwoordde: O Noach! waarlijk, hij behoort niet tot uw gezin; uwe tusschenkomst voor hem is geen rechtvaardig werk. Vraag dus niet van mij, waarvan gij geene kennis hebt; ik waarschuw u, geen onwetende te worden. |
|
1520 | 11 | 47 | قال رب إني أعوذ بك أن أسألك ما ليس لي به علم وإلا تغفر لي وترحمني أكن من الخاسرين |
| | | Noach zeide: O Heer! ik neem mijne toevlucht tot u; onthef mij er van, u te vragen wat ik niet weet; en tot gij mij vergeeft en barmhartig voor mij zijt, zal ik tot hen behooren die verdoemd zijn. |
|
1521 | 11 | 48 | قيل يا نوح اهبط بسلام منا وبركات عليك وعلى أمم ممن معك وأمم سنمتعهم ثم يمسهم منا عذاب أليم |
| | | Het werd tot hem gezegd: O Noach! kom uit de ark met vrede van ons, en zegeningen op u en op een deel van hen, die met u zijn; maar een deel van hen zullen wij van de geneugten dezer wereld doen genieten, en daarna zal hun eene gestrenge straf in het volgende leven door ons opgelegd worden. |
|
1522 | 11 | 49 | تلك من أنباء الغيب نوحيها إليك ما كنت تعلمها أنت ولا قومك من قبل هذا فاصبر إن العاقبة للمتقين |
| | | Dit is eene geheime geschiedenis, die wij u openbaren; gij kendet die niet, noch uw volk voor dezen; volhard dus met geduld; want een gelukkig uiteinde is voor de godvruchtigen bewaard. |
|
1523 | 11 | 50 | وإلى عاد أخاهم هودا قال يا قوم اعبدوا الله ما لكم من إله غيره إن أنتم إلا مفترون |
| | | En tot den stam Ad zonden wij hunnen broeder Hoed. Hij zeide: O, mijn volk! aanbid God! gij hebt geen God, behalve hem. Gij denkt slechts valschheid uit, door afgodsbeelden en tusschenpersonen van uw eigen maaksel op te richten. |
|
1524 | 11 | 51 | يا قوم لا أسألكم عليه أجرا إن أجري إلا على الذي فطرني أفلا تعقلون |
| | | O mijn volk! ik vraag u hiervoor geene belooning; mijne belooning verwacht ik slechts van hem, die mij heeft geschapen. Wilt gij dus niet begrijpen? |
|
1525 | 11 | 52 | ويا قوم استغفروا ربكم ثم توبوا إليه يرسل السماء عليكم مدرارا ويزدكم قوة إلى قوتكم ولا تتولوا مجرمين |
| | | O mijn volk! vraag vergiffenis van uwen Heer en wend u tot hem; hij zal een overvloedigen regen uit den hemel op u nederzenden. En hij zal uwe kracht vermeerderen, door u nog verder kracht te schenken; wend u dus niet af, om kwaad te bedrijven. |
|
1526 | 11 | 53 | قالوا يا هود ما جئتنا ببينة وما نحن بتاركي آلهتنا عن قولك وما نحن لك بمؤمنين |
| | | Zij antwoordden: O Hoed! gij hebt ons geen bewijs gebracht van hetgeen gij meldt: wij willen dus onze goden niet verlaten, om hetgeen gij zegt: wij gelooven u niet. |
|