نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
1495 | 11 | 22 | لا جرم أنهم في الآخرة هم الأخسرون |
| | | Er is geen twijfel aan, dat zij de ellendigsten in het volgende leven zullen zijn. |
|
1496 | 11 | 23 | إن الذين آمنوا وعملوا الصالحات وأخبتوا إلى ربهم أولئك أصحاب الجنة هم فيها خالدون |
| | | Maar zij die gelooven en goede daden verrichten, en zich voor hunnen Heer verootmoedigen, zullen het paradijs bewonen; eeuwig zullen zij daarin verblijven. |
|
1497 | 11 | 24 | مثل الفريقين كالأعمى والأصم والبصير والسميع هل يستويان مثلا أفلا تذكرون |
| | | De overeenkomst der beide gedeelten is als de blinde en de doove, en als hij die ziet en hoort. Zouden zij als gelijken beschouwd worden? Zoudt gij dus niet nadenken? |
|
1498 | 11 | 25 | ولقد أرسلنا نوحا إلى قومه إني لكم نذير مبين |
| | | Wij zonden vroeger Noach tot zijn volk, en hij zeide: Waarlijk, ik ben belast, u duidelijk te onderrichten. |
|
1499 | 11 | 26 | أن لا تعبدوا إلا الله إني أخاف عليكم عذاب يوم أليم |
| | | Opdat gij God alleen zoudt aanbidden. Waarlijk, ik ducht voor u de straf van een vreeselijken dag. |
|
1500 | 11 | 27 | فقال الملأ الذين كفروا من قومه ما نراك إلا بشرا مثلنا وما نراك اتبعك إلا الذين هم أراذلنا بادي الرأي وما نرى لكم علينا من فضل بل نظنكم كاذبين |
| | | En de opperhoofden van het volk, die niet geloofden, antwoordden: Wij zien, dat gij slechts een mensch zijt gelijk aan ons en wij zien niet dat u iemand volgt, behalve zij, die de laagsten van ons zijn; die in u hebben geloofd door een overhaast oordeel. Wij bespeuren geene verdienste in u boven ons; maar wij houden het er voor, dat gij alle leugenaars zijt. |
|
1501 | 11 | 28 | قال يا قوم أرأيتم إن كنت على بينة من ربي وآتاني رحمة من عنده فعميت عليكم أنلزمكموها وأنتم لها كارهون |
| | | Noach zeide: O mijn volk: zeg mij: Indien ik eene duidelijke verklaring van mijnen Heer heb ontvangen en hij mij zijne genade heeft geschonken, en deze voor u verborgen is, willen wij u die dan opdringen, terwijl gij er afkeerig van zijt? |
|
1502 | 11 | 29 | ويا قوم لا أسألكم عليه مالا إن أجري إلا على الله وما أنا بطارد الذين آمنوا إنهم ملاقو ربهم ولكني أراكم قوما تجهلون |
| | | O mijn volk! ik vraag geene rijkdommen van u, voor het onderricht dat ik u heb gegeven; mijne belooning komt alleen van God. Ik wil degenen niet verdrijven die geloofd hebben; waarlijk, zij zullen voor hunnen Heer verschijnen op den dag der opstanding; maar ik zie dat gij onwetenden zijt. |
|
1503 | 11 | 30 | ويا قوم من ينصرني من الله إن طردتهم أفلا تذكرون |
| | | O mijn volk! wie zal mij tegen God bijstaan, indien ik hen verdrijf? Wilt gij dus niet overwegen? |
|
1504 | 11 | 31 | ولا أقول لكم عندي خزائن الله ولا أعلم الغيب ولا أقول إني ملك ولا أقول للذين تزدري أعينكم لن يؤتيهم الله خيرا الله أعلم بما في أنفسهم إني إذا لمن الظالمين |
| | | Ik zeg u niet: De schatten van God zijn in mijne macht, noch zeg ik: Ik ken Gods geheimen, noch zeg ik: Waarlijk ik ben een engel; noch zeg ik van degenen op welke gij verachtende blikken slaat: God zal hun op geenerlei wijze goed doen (God weet het beste wat in hunne zielen is); want dan zou ik zekerlijk een onrechtvaardige zijn. |
|