نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
115 | 2 | 108 | أم تريدون أن تسألوا رسولكم كما سئل موسى من قبل ومن يتبدل الكفر بالإيمان فقد ضل سواء السبيل |
| | | Of willen jullie je gezant ondervragen zoals men vroeger Moesa ondervroeg? Wie geloof voor ongeloof inruilt die dwaalt af van de correcte weg. |
|
116 | 2 | 109 | ود كثير من أهل الكتاب لو يردونكم من بعد إيمانكم كفارا حسدا من عند أنفسهم من بعد ما تبين لهم الحق فاعفوا واصفحوا حتى يأتي الله بأمره إن الله على كل شيء قدير |
| | | Veel van de mensen van het boek zouden, nadat jullie tot geloof gekomen zijn, jullie graag weer ongelovig willen maken, omdat ze afgunstig geworden zijn, nadat voor hen de waarheid duidelijk was geworden. Rekent het maar niet aan en scheldt het kwijt totdat God met Zijn beschikking komt. God is almachtig. |
|
117 | 2 | 110 | وأقيموا الصلاة وآتوا الزكاة وما تقدموا لأنفسكم من خير تجدوه عند الله إن الله بما تعملون بصير |
| | | Verricht de salaat en geeft de zakaat. En wat jullie vooraf voor jullie zelf aan goeds gedaan hebben, dat zullen jullie bij God vinden. Wat jullie doen doorziet God wel. |
|
118 | 2 | 111 | وقالوا لن يدخل الجنة إلا من كان هودا أو نصارى تلك أمانيهم قل هاتوا برهانكم إن كنتم صادقين |
| | | En zij zeiden: "Alleen de joden en de christenen zullen de tuin binnengaan." Dat zijn hun wensen! Zeg: "Levert jullie bewijs maar, als jullie gelijk hebben." |
|
119 | 2 | 112 | بلى من أسلم وجهه لله وهو محسن فله أجره عند ربه ولا خوف عليهم ولا هم يحزنون |
| | | Welnee! Wie zich geheel aan God overgeeft en goed doet, die ontvangt zijn beloning bij zijn Heer. Zij hebben niets te vrezen noch zullen zij bedroefd zijn. |
|
120 | 2 | 113 | وقالت اليهود ليست النصارى على شيء وقالت النصارى ليست اليهود على شيء وهم يتلون الكتاب كذلك قال الذين لا يعلمون مثل قولهم فالله يحكم بينهم يوم القيامة فيما كانوا فيه يختلفون |
| | | De joden zeggen: "De christenen baseren zich op niets" en de christenen zeggen: "De joden baseren zich op niets." En toch lezen zij het boek voor. Zo zeggen ook zij die niet weten hetzelfde als zij. God zal dus op de opstandingsdag tussen hen oordelen over dat waarover zij het oneens waren. |
|
121 | 2 | 114 | ومن أظلم ممن منع مساجد الله أن يذكر فيها اسمه وسعى في خرابها أولئك ما كان لهم أن يدخلوها إلا خائفين لهم في الدنيا خزي ولهم في الآخرة عذاب عظيم |
| | | En wie zijn er zondiger dan zij die verhinderen dat in de bedehuizen Gods naam wordt vermeld en die proberen ze te verwoesten. Hun betaamde het slechts er bang binnen te gaan. Voor hen is er in het tegenwoordige leven schande en in het hiernamaals een geweldige bestraffing. |
|
122 | 2 | 115 | ولله المشرق والمغرب فأينما تولوا فثم وجه الله إن الله واسع عليم |
| | | Van God is het oosten en het westen. Waarheen jullie je dus ook wenden daar is Gods aangezicht. God is werkelijk alomvattend en wetend. |
|
123 | 2 | 116 | وقالوا اتخذ الله ولدا سبحانه بل له ما في السماوات والأرض كل له قانتون |
| | | En zij zeggen: "God heeft zich een kind genomen." Geprezen zij Hij! Integendeel, van Hem is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. Allen zijn Hem onderdanig, |
|
124 | 2 | 117 | بديع السماوات والأرض وإذا قضى أمرا فإنما يقول له كن فيكون |
| | | de schepper van de hemelen en de aarde. Wanneer Hij iets beslist dan zegt Hij er slechts tegen: "Wees!" en het is. |
|