نتائج البحث: 6236
|
ترتيب الآية | رقم السورة | رقم الآية | الاية |
1110 | 7 | 156 | واكتب لنا في هذه الدنيا حسنة وفي الآخرة إنا هدنا إليك قال عذابي أصيب به من أشاء ورحمتي وسعت كل شيء فسأكتبها للذين يتقون ويؤتون الزكاة والذين هم بآياتنا يؤمنون |
| | | En noteer voor ons in de tegenwoordige wereld wat goed is en ook in het hiernamaals, want wij hebben ons tot U gewend." Hij zei: "Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil en Mijn barmhartigheid omvat alles. Ik zal het noteren voor hen die godvrezend zijn en de zakaat brengen en voor hen die in Onze tekenen geloven, |
|
1111 | 7 | 157 | الذين يتبعون الرسول النبي الأمي الذي يجدونه مكتوبا عندهم في التوراة والإنجيل يأمرهم بالمعروف وينهاهم عن المنكر ويحل لهم الطيبات ويحرم عليهم الخبائث ويضع عنهم إصرهم والأغلال التي كانت عليهم فالذين آمنوا به وعزروه ونصروه واتبعوا النور الذي أنزل معه أولئك هم المفلحون |
| | | die de gezant, de ongeletterde profeet volgen, die zij bij zich in de Taura en de Indjiel beschreven vinden. Hij gebiedt hun het behoorlijke en verbiedt hun het verwerpelijke en hij staat hun de goede dingen toe en verbiedt hun de onbetamelijke dingen. Hij neemt hun de last en de boeien af die op hen rustten. Zij nu die in hem geloven, hem bijstaan, hem helpen en het licht volgen dat met hem is neergezonden, zij zijn het die het welgaat." |
|
1112 | 7 | 158 | قل يا أيها الناس إني رسول الله إليكم جميعا الذي له ملك السماوات والأرض لا إله إلا هو يحيي ويميت فآمنوا بالله ورسوله النبي الأمي الذي يؤمن بالله وكلماته واتبعوه لعلكم تهتدون |
| | | Zeg: "O mensen, ik ben de gezant van God tot jullie allen, van Hem die de heerschappij over de hemelen en de aarde heeft. Er is geen god dan Hij. Hij geeft leven en laat sterven. Gelooft dan in God en Zijn gezant, de ongeletterde profeet die in God en Zijn woorden gelooft en volgt hem; misschien zullen jullie je de goede richting laten wijzen." |
|
1113 | 7 | 159 | ومن قوم موسى أمة يهدون بالحق وبه يعدلون |
| | | En onder de mensen van Moesa is er een gemeenschap [van hen] die de weg naar de waarheid wijst en die rechtvaardig ernaar handelt. |
|
1114 | 7 | 160 | وقطعناهم اثنتي عشرة أسباطا أمما وأوحينا إلى موسى إذ استسقاه قومه أن اضرب بعصاك الحجر فانبجست منه اثنتا عشرة عينا قد علم كل أناس مشربهم وظللنا عليهم الغمام وأنزلنا عليهم المن والسلوى كلوا من طيبات ما رزقناكم وما ظلمونا ولكن كانوا أنفسهم يظلمون |
| | | En Wij splitsten hen op in twaalf stammen, als gemeenschappen. En Wij openbaarden aan Moesa, toen zijn volk hem om water vroeg: "Sla met je staf op de rots." Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen, waarvan elke groep mensen wist waar ze moesten drinken. En Wij lieten hen door de wolken overschaduwen en zonden het manna en de kwartels tot hen neer: "Eet van de goede dingen waarmee Wij in jullie levensonderhoud voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij deden zichzelf onrecht aan. |
|
1115 | 7 | 161 | وإذ قيل لهم اسكنوا هذه القرية وكلوا منها حيث شئتم وقولوا حطة وادخلوا الباب سجدا نغفر لكم خطيئاتكم سنزيد المحسنين |
| | | En toen tot hen gezegd werd: "Bewoont deze stad en eet ervan in overvloed, waar jullie maar willen en zegt: 'Vergiffenis!? en gaat eerbiedig neerbuigend de poort binnen, dan zullen Wij jullie je fouten vergeven en Wij zullen hun die goed doen nog meer doen toekomen." |
|
1116 | 7 | 162 | فبدل الذين ظلموا منهم قولا غير الذي قيل لهم فأرسلنا عليهم رجزا من السماء بما كانوا يظلمون |
| | | Maar zij die onrecht pleegden verwisselden het gezegde voor iets anders dan wat tot hen gezegd was. Toen zonden Wij een plaag uit de hemel over hen voor het onrecht dat zij gepleegd hadden. |
|
1117 | 7 | 163 | واسألهم عن القرية التي كانت حاضرة البحر إذ يعدون في السبت إذ تأتيهم حيتانهم يوم سبتهم شرعا ويوم لا يسبتون لا تأتيهم كذلك نبلوهم بما كانوا يفسقون |
| | | En vraag hun naar de stad die bij de zee lag; toen zij op de sabbat in overtreding waren, hoe hun vissen op hun sabbatdag tot hen kwamen terwijl ze vanzelf omhooggezwommen waren, maar op de dag dat zij de sabbat niet hielden kwamen ze niet. Zo stelden Wij hen op de proef voor het schandelijke dat zij deden. |
|
1118 | 7 | 164 | وإذ قالت أمة منهم لم تعظون قوما الله مهلكهم أو معذبهم عذابا شديدا قالوا معذرة إلى ربكم ولعلهم يتقون |
| | | En toen een gemeenschap van hen zei: "Waarom vermanen jullie mensen die God zal vernietigen of met een strenge bestraffing straffen?" Zij zeiden: "Als verontschuldiging tot jullie Heer en opdat zij misschien godvrezend zullen worden." |
|
1119 | 7 | 165 | فلما نسوا ما ذكروا به أنجينا الذين ينهون عن السوء وأخذنا الذين ظلموا بعذاب بئيس بما كانوا يفسقون |
| | | En toen zij vergeten waren waartoe zij gemaand waren, redden Wij hen die het slechte verboden en grepen Wij hen die onrecht pleegden met een erge bestraffing voor het schandelijke dat zij deden. |
|